Van de predikant: Openheid en vertrouwen.
![]() Maart 2025
In de kerk zijn er altijd twee trekkrachten. Er is een trekkracht die ons wil houden bij het oude en vertrouwde. Per slot: als je een geestelijk huis in je kerk hebt gevonden, waarom zou je dan steeds opnieuw dat hele huis willen renoveren in een grote make-over. Maar er is ook een trekkracht die ons steeds onderweg houdt waarbij het oude vertrouwde wel degelijk zich steeds moet vernieuwen wil de boodschap die we als kerk willen voorleven en uitstralen nog wel gehoord en uitgedragen kan worden. Die krachten kunnen op een hele vruchtbare manier, maar ook op een volslagen onvruchtbare manier aanwezig zijn.. De kunst is dan te zoeken naar het maatwerk, wat bij een specifieke kerkelijke gemeente past. Voor het zuivere zoeken daarnaar zijn altijd twee condities van levensbelang. De eerste conditie is deze: We moeten elkaar binnen een kerkelijke gemeente restloos en blindelings kunnen vertrouwen. We moeten er samen de schouders onder zetten in dienst van dat ene hogere doel wat ik noemde: dat is een levende bruisende kerkgemeenschap. Alle andere persoonlijke deelbelangen zijn aan dat hogere doel altijd ondergeschikt. Altijd. En in die houding moeten we elkaar restloos en blindelings kunnen vertrouwen, op welke plek we in de kerk ook zitten. Of we nou het magnificat zingen in de liturgie, of kopjes koffie klaarzetten, of het financieel beheer in onze portefeuille hebben, of pastoraal mensen opzoeken of diakonale thema’s uitzoeken, of wat ook maar binnen onze geloofsgemeenschap: dat is de eerste conditie. We moeten elkaar er blindelings in kunnen vertrouwen dat we al die verschillende dingen doen voor dat ene hogere doel. De tweede conditie is zo mogelijk nog essentiëler voor een levend en bruisend gemeente-zijn. We moeten ruimte laten aan God Zelf om met ons bezig te zijn. Die ruimte moeten we laten aan God. Wij kennen God niet van tevoren. Alleen achteraf, wanneer Hij is voorbij gegaan, kunnen we zeggen: “God was hier, God is met mij bezig geweest - nee, niet dat ik God gezien heb, maar ik heb zijn aanwezigheid bespeurd – Hij was met ons bezig. Die ruimte moeten we in de kerk altijd aan God laten. Doen we dat niet dan worden we een vereniging van gelijkgezinden of we worden een museum, maar als we in een kerk geen ruimte meer laten aan God om met ons bezig te zijn, dan lopen we groot gevaar geen levende kerk meer te zijn. Mijn grootvader had bij familiebijeenkomsten altijd de gewoonte om bij het eten aan een grote tafel voor te gaan in gebed. En boven de opgeschepte soep sloot dan iedereen de ogen en begon mijn grootvader te bidden. Op het moment dat ik zeker wist dat iedereen zijn ogen dicht had, deed ik ze tijdens het bidden weer open en keek naar mijn grootvader. En als hij zo bad keek ik intens naar hem, want op een bepaald moment, ergens halverwege zijn gebed, begon in de vervoering van zijn woorden aan God zijn hoofd licht te schudden, kreeg zijn stem een andere klank en dan wist ik zo klein als ik was: Nu is God met hem bezig. Ik kan God niet zien, maar in die bewogenheid van mijn opa, kan ik God aan het werk zien. Dat heeft mij later heel open en speels gemaakt in het omgaan met de vertrouwde vaste vormen in de kerk. Vaste vormen moeten er zijn want ze zijn belangrijk in het hebben van een vertrouwd dak boven je geestelijk huis. Maar als ze het bezig zijn van God met mensen onmogelijk gaan maken, dan loop je als kerk groot gevaar. Voor je het weet ben je dan een naar binnen gerichte vereniging of een museum. Laten we daarom, ook in de veertigdagentijd die binnenkort weer aanbreekt, dan open zijn naar God, naar elkaar en naar wereld om ons heen. Ds. Elzo Bij Maart 2025l | ||
terug | ||